Het boek
Carel Vosmaer was een liberale Haagse letterkundige die teruggreep naar de Griekse klassieken.
Toen Spoorwijk rond 1920 werd vorm gegeven, was Vosmaer zo beroemd dat er drie straten naar hem en zijn boeken werden vernoemd, de Vosmaerstraat, de Amazonestraat en de Nannostraat.
Het verhaal van het verliefde duo Nanno en Nikias speelt zich af op het eiland Melos. Nikias concurreert met de lokale jongeren en verliest op alle gebied van deze jongeren. Niemand kan hem echter verslaan in de 'dichterkamp met lier en cither'
Toen de dichtbundel werd uitgegeven concludeerden recensenten echter al dat het een mooi boek was, maar waarschijnlijk te ingewikkeld voor het brede publiek.
En inderdaad, de Nanno is geschreven wisselend in hexameters (daktylen), anapesten, 6-voetige en 7-voetige jamben, 8-voetige trochaeᅢᆱn, elegische dysticha, sapfische strofen, etc. In de erbij gevoegde aantekeningen behandelde Vosmaer de muzikale waarde en bedoelingen van de telkens gekozen metra.
De vriendelijke reeks van 16 gedichten die een van Homerus tot en met Theokritos geᅢᆵnspireerd verhaal vertellen, wordt nauwelijks meer gelezen en is ook alleen antiquarisch verkrijgbaar.
Al in 1888 verscheen een Duitse vertaling van het gedicht van de hand van Anna Crous.
De straat
De Nannostraat werd op 14 februari 1921 gesticht en liep van de Alberdingk Thijmstraat naar de Beetsstraat.
Bij een grootschalige renovatie van Spoorwijk werd de straat in 1995 afgebroken.
Rond de Nannostraat, op de plek van drie strookjes woningen, werden 20 koopwoningen met voortuin neergezet waarbij rekening moest worden gehouden met de ondiepe bouwmaat van de oude blokken.
De blikvanger is echter het wijkpark 'Hof van Heden'.
De naamgeving voor de Nannostraat verviel pas officieel in 2014.
Recenties en enkele gedichten uit de Nanno.
De Haagse literator Jan ten Brink (van de Jan ten Brinkstraat) schreef in januari 1883 de onderstaande recensie.
Het praktische Naturalisme schiep [van Zola], het aesthetische. Het eerste klampt zich vast aan alles wat feitelijk voorhanden is, aan groente- en vischmarkten, aan kroegen en drinkhallen, aan deernen en keuken meiden, aan wedrennen en modemagazijnen. Het laatste deinst terug voor de ruwheden van het heden en kiest eene Grieksche mise-en-scène, om de azuurkleur van Hellas' lucht en golven in overeen stemming te brengen met de hemels blauwe droomen van zijn aesthetisch Hellenismus.
Beide richtingen werden geboren uit ontevredenheid met de oude scholen, 't zij romantisch, 't zij klassiek. Het Naturalismus zoekt zijn heil in den roman en het drama de nieuwe klassieke school in het lied en de idylle. Zeldzaam ston den twee kunstscholen vierkanter en vijandiger tegenover elkander.
De Haagse dichter Willem Kloos schreef in 1882 aan Vosmaer:
Uw <Nanno> ontvangen, gelezen en genoten. Van harte dank. Wilt deel hooren? Fraai vind ik bijna alles als geheel geloof ik, dat het, wat toon, uitdrukking en sentiment betreft, een der beste langere gedichten mag genoemd worden, die onze litteratuur heeft aan te wijzen.
OCHTENDGLOREN.
Langzaam sleept de heilge nacht haar sluier,
IJler, doorschijnend aan d' uiterste slippen,
Weg van de aard', en de laatste sterre
Dooft hare glans.
Zacht ontwaakt uit de sluimer het leven,
't Windeken suizelt,
Licht als een zucht in de morgen;
Over het groenige bleek van de lucht
Glimmert een gelige tint,
En het eerste wolkje met rozenvlerkjes
Zweeft van de diepten omhoog.
Fjoe-fjoe-fjoe! tsio-tsio-tsio-io!
Fluiten de vroegst ontwaakte gevleugelde zangstertjes blijde,
Nu zij van boven, de morgen al onder de kimmen ontwaren.
Klapwiekend stijgt op de vleugelen
Druipend van 't vloeiende goud aan de kim
d' Ochtend in 't kleed van saffraangeel,
Maagdlijke bode des daags;
En de gloed op haar blozende wangen
Kondigt het rijzen des lichtgods.
Nu heft in voile majesteit de albezieler
Boven de blauwende zee
't Hoofd met de gouddiadeem;
't Zilveren schuim verguldt zich,
Goudstof wemelt in 't kustzand,
Bruinrood tinten de stralen de rotsen;
En de kronen der pijnen
Verkonden aan mirten, olijven, cipressen,
Dat de daggod naakt, en zij brengen het over
En verder en verder aan lagere struiken.
En verder en verder aan lagere struiken.
't Aardrijk lacht, in het leven herboren,
Iedere bloemkelk plengt
Aan de rijzende god zijne dauwdrop.
NANNO
Gezocht, gevrijd, bewonderd was do jonge maagd,
Des eilands bloem, door vele knapen jong als zij,
Door mannen, keur der eodle jonglingschap, of reeds
Den staat bestierend, kloek van raad, of stout ter zee.
Maar 't harte bleef haar vrij, geen Broos wondde noch
Haar boezem ooit met 't schot dat liefdes onrust brengt
Het was of z' Artemis als maagd gewijd wou zijn,
Beducht voor hymens juk en minnend boven al
Des vogels vrije vlucht die onbekommerd zwiert
En tiereliert in 't loof. Zij schuwde 't landlijk feest
Waar knaap en maagd zich zoekt. Wanneer in 's vaders zaal
De klank van fluit en cither gasten samen riep,
Dan hield' zij schuchter, stil op d' achtergrond, haar plaats
Aan moeders zij. Alleen bij 't hooge feestgetij
Tot Poseidaoons eer, als d' optocht werd gevierd
En toog ton tempel, 't zwarte, bloemomkranste rund
De horenpunt verguld, met banden bont omstrikt,
Den zeegod werd gewijd, dan leidde zij aan 't hoofd
Den tocht, koorvoerster dan der maagdenrei, en wierp
In 't hart van al de jonglingschap den gloed der min
En spijt dat zulk een maagd, zoo schoon, zoo warsch moest zijn
Van 't humenaioslied en 't zoete huwljjksheil.
En wist haar hart dan niet, of voelde 't niet wat gloeit
In andrer meisjes hart? Of dan natuur haar werk
Zoo onvolledig schiep, dat slechts uitwendig schoon
Haar sierde, doch haar neiging, teer gevoel onthield?
Niet zoo ; er leefde echter iets in geest en hart
Van hoogex zucht bezield, een droom, een ideaal.
Des eilands jonglingsehap en mannen waren haar
Te ruw van geest, hun faalde 't eedler, fijner waas
Dat Charitinnen slechts en Ilusen geven ¬タヤ gaaf
Die zelfs de held moet hebben, zoo hij meer zal zijn
Dan enkel kracht en vuist en meer dan enkel zwaard.
Haar ideaal, het was do kracht, de stoutheid,. maar
Verhoogd door groot- en heerlijkheid van gansch don mensa.
De sagen kende zij des lands, die echter meest
Van landlijk boerschen aard getuigden of 't geweld
Der zee, van Nereus, Tritons, Nymfen, Satyrs, Pan, ¬タヤ
Die had haar voedster wel en d' oude paedagoog
Haar vroeg geleerd; ¬タヤ tot eens een grijze zanger kwam
En daar ¬タヤ zij wist de plaats noch goed ¬タヤ in d' open hal
Op d' elpen bank, en vdor de zuilschaft zat en zong
Van Argonauten, Theseus, Ariadnil's lot,
Van Troja's helden; zong 't roemruchtig worstelperk
In 't welk 't Ioniesch volk met haar voorzaten streed,
Haar oude vorstenhuis zich staande hield, en groot
Niet slechts door sterkte ¬タヤ ook door deugd en hoogen zin.
Zoo was zij trotsch, de fiere maagd, op eigen stam,
En weefde soms verbeelding ttisschen 's meisjes droom
Een held, een heros, stout en edel, grootsch en wijs.
Nu begon zij in Naukrates zulk eenen held
te aanschouwen, don vorstlijken vroomdling,
Die, ofschoon hij het midden des levens bereikte,
noch schoon was, krachtig en strijdhaft,
Met den glans om het hoofd van den roem die hem schonken
zijn strijden en menige zeetocht.
Zij hing aan zijn lippen met popelend hart
bij zijn woord, welluidend van toonklank,
Als vernuftig en wijs met haar vader hij sprak
van het richtig bestuur van den landzaat.
Hoe nietig dan bleek bij zijn rijpe verstand
en zijn veeldoorploegde ervaring,
Haar het wufte gesnap van haar jaresgenooten
of 't kunstlooze woord van haar landslien.
Ook zocht zij hem soms in den hof bij de haag
van laurieren of 't zangerig myrthosch.
Zoo sloop toch stil in haar hartje bij wijlen
een liefdegelijkende onrust.
Do liefde? Zoo dacht 't onervarene kind,
bij den man die, de eerste, haar aantrok
En haar scheen als het beeld in haar droonton gezien,
't ideaal van den edelen heros.
Zij wist het noch niet dat de liefde bestaat
in een andere neiging dan eerbied,
En bewondering is van een teederder aard.
Zoo was haar verbeeldings begoochling.
En Naukrates zag het en, schoon hij verlangde
naar huis en de zorgende huisvrouw,
Zoo kon hij niet laten de lieflijke maagd
die hem redde te zien met bowoudring,
En er sloop in zijn vriendelijk woord en zijn blikᅡᄏ
soms meer dan een rustige vriendschap.
Hij toonde haar echter een vaderlijk hart,
geen gloed van den jeugdigen minnaar,
En opzettelijk sprak hij haar dan van zijn vrouw
en zijn zoon, die te huis hem verbeidden.
HUISWAARTS
Thans was gunstig de tijd van het jaar voor den veiligen zeetocht,
Helder in 't midden des zomers de lucht en de zee als een Spiegel,
Gunstlg de stand van 't gesternte, de maan nosh wassend tot volheid;
Zeilree lagen de scheperi en wappererid trokken de vanen
.t Hout van de standaards krom, als begeerlg to nopen ter heenvaart.
Thans was 't bruiloftsfeest. -- Toen Nanno hair poppen en speelgoed,
Heugnis der jeugd, vaarwel van de bruid, voor Artemis' voeten
Stil had nedergelegd ; zich gebaad in het water der bronnimf
Welke zij lief had, werd voor den echt het ge ieiligde offer
Plechtig gebracht in den tempel, ten bond van hun harten en handen
Schitterend prijkte het maal, en de maagd in haar feestelijk bruidskleed
Zat in het midden der vrouwen ten disch, met haar sluier en bloemkrans.
Na de verheuging des maals en het tranenverwekkende afscheid,
't Scheiden dat immer het hartje der bruid doet slingren in tweestrijd
Tusschen het dagend geluk en het wijken van magen en kindsheid,
Zekere vreugd die zij had en de nimmer gewisse der toekomst,
Voerde in d' avondsehemer Naar Nikias' hand naar zijn vaartuig,
Sierlijk bebloemd en met banden getooid, en de jeugdige bruidstoet
Leidde met fluiten en fakkels, het epithalamion zingend,
Beiden naar 't rustige strand, waar luid nu klonk 't Humenaios !
Nikias droeg haar aan boord, in de zachtkens gewiegelde echtzaal.
Allengs hoorden zij vender en vender verdwijnen den feesttoon,
Dan slechts't kabblend geluid van de golfjes die tegen het scheepsboord
Klotsten het zilveren schuim, waar eens Afrodite uit oprees.
Naukrates ging, de gezanten verzellende, mee op hun vaartuig,
Rij k door Aristos begiftigd, het eeregeschenk aan den gastvriend,
Dankbaar den vorst en zijn gale, verlangend naar woning en huisvrouw.
Vroeg bij het ochtendgloren de offers gebracht aan Poseidoon,
Heerscher der zeeen, het rund hem geslacht en de plenging vergoten ;
Toen ontvoeren de schepen de baai; nauw vulde het koeltje
't Flappende zeil, mnaar krachtig bewogen de mannen ¬タᄁ den roeiriem
Volgens de maten der fluit en het zeevaartslied van den voorman.
Buiten de zeebocht vulde de wind 't aanzwellende zeildoek,
Weerszijds welfde de golf langs 't sierlijk gebogene boeghout,
Snijdend zjjn voor in het nat ; op het dek met Korinthische kleeden
Za,t de bekoorlijke Nanno, en Nikias deed van de snaren
Ruischen een lied, en zij zagen ter zij 't zanglievende zeedier
Springen, den rasschen delfijn. Zoo week en verflauwde het eiland
Steeds voor het oog van den dichter en 't edele meisje van Melos,
Eindlijk verzonk het in zee en verzwond als een dichterlijk droombeeld.
Den Haag, Zuid-Holland.
Nederland ,2524 LH
De Nannostraat werd twintig jaar geleden afgebroken.